Mijn golftrolley raakte het afgelopen weekeinde kaduuk. Eén van de verbindingsstangetjes tussen de centrale as en de as bij één van de wielen hing er ineens los bij. Zodoende hing het karretje helemaal scheef en liet ook de – overigens toch al rudimentaire – vering te wensen over. Want zo’n verbindingsasje fungeert samen met de as waar het wiel aan vast zit ook als een soort vering; denk aan een wishbone bij het loopwerk van een auto, maar dan simpeler en anders…
Voor alle duidelijkheid: een golftrolley is zo’n karretje waarop je je golftas vastbindt en die je dan over de golfbaan achter je aan kunt trekken. Niet te verwarren met een golfbuggy; dat is een – meestal elektrisch aangedreven, soms op brandstof lopend – vierwielig zitkarretje.
KISS-filosofie
Mijn golftrolley is al vele jaren oud. Nou heb ik geld genoeg om een nieuwe te kopen, maar ik vind het juist de gein om dat ouwe karretje in ere te houden. Ik koketteer daar ook een beetje mee op de golfbaan. Dan zie je golfers met de nieuwste van de nieuwste trolleys lopen; soms aangedreven door een accu (vind ik persoonlijk meer iets voor huisvrouwen, dameskappers en de homosuele medemens), soms met fraaie lichtmetalen wielen en een voetrem (nog even ABS, ESP, TCS en dat soort technische hoogstandjes doen hun intrede in de wereld van de golftrolley’s).
Ik doe daar niet aan mee: ben al jaren een aanhanger van de KISS-filosofie: Keep It Sweet and Simpel. En loop dus altijd met mijn oldtimer-trolley over de golfbanen in binnen- en buitenland. Of je goed bent in een sport, zoals golf, heeft ook weinig met je randapparatuur te maken; want, vrienden, werd ook Ajax niet ooit kampioen op een slof en een ouwe voetbalschoen??… Nou dan.
Dorpsgarage
Maar goed, mijn trolley was dus halfzijdig verlamd. Nou ben ik wel een beetje handig; dus ik keek ’ns wat er precies aan schortte; stelde de diagnose: moertje onderaan los draaien; verbindingsasje weer in het gaatje in de centrale as haken; daarna proberen het dan inmiddels licht gespannen verbindingsasje weer in de as bij het wiel te krijgen (daar is nogal wat geduld en gepriegel voor nodig om dat asje precies op zijn plek te krijgen); moertje weer aandraaien en klaar is Willem.
Voor dit klusje heb je natuurlijk gereedschap nodig. Nou beschik ik al vele jaren over een prachtige gereedschaptas met een inhoud waarop de doorsnee Deense dorpsgarage jaloers zou zijn. Er zit van alles in: complete sets steek- en ringsleutels; tangetjes, voelertjes, spanningzoekers, een bahco, een priem, schroevendraaiers in soorten en maten, een paar kleine hamertjes; zelfs een minuscuul werkbankje; alles even handig en verstandig.
Wonder
Hoe kwam ik ooit aan die tas? Dat ging zo. Toen ik zeventien jaar werd, kreeg ik van mijn pappie en mammie een bromfiets. Een tweedehandsie (misschien wel derdehands). Had mijn moeder voor het destijds schappelijke bedrag van 25 gulden gekocht bij haar werkhuis (we hadden het niet breed in Huize Kromgelegen, dus deed mijn moeder drie ochtenden in de week tegen een kleine vergoeding huishoudelijk werk in de betere buurten van Hilversum).
Die brommer was een versnellingsloze tweewieler met hulpmotor van het merk HMW. Dat stond voor ’Hannoverische Motoren Werke’, maar ik had daar al gauw de variant ’Het Motorisch Wonder’ voor bedacht. Gingen mijn vrienden en ik in de zomer van 1966 al brommerend van Hilversum naar Zandvoort (luid zingend ”River Deep, Mountain High” als we in Hilversum door de Beatrixtunnel reden. Dat echode zo lekker en die zomerhit van Ike en Tina Turner zat toch de hele dag al in je hoofd), dan reden mijn vrienden op hun Puchs en Zundaps hard van mij weg. Maar hun bromfietsen waren afgeregeld op 40 km/h. Die HMW van mij niet. Als die eenmaal op stoom kwam, reed-ie moeiteloos 65 tot 70 km/h. Dan haalde ik tussen Vreeland en Vinkeveen mijn maten wel weer bij.
Goed, bij die brommer kreeg ik dus ook een paar fietstassen en in één van die tassen zat keurig in een foedraal die gereedschapstas, die al je hem uitrolt zeker een halve meter lang is.
Overuren
Na mijn diensttijd had ik een bankrekening met een bedrag van circa 2.000 gulden. Daarvoor kocht ik een derdehands Fiat 600. Daarmee gingen mijn maat Douwe (zie: www.italiaansewijnen.nl) en ik in de zomer van 1969 op vakantie naar de Italiaanse Rivièra. Nou, in die veertien dagen heeft die gouwe ouwe gereedschapstas overuren gemaakt. Dat begon al meteen bij de grens. De Marechaussee en de Bundes Grenzschütz deden nog volop aan paspoortcontrole. Dus deed ik het raam aan de bestuurderskant omlaag. Douwe deed hetzelfde met het raam aan zijn kant. Maar dat raam was al jaren niet meer open geweest: het draaiwerk was verroest: er brak een kabeltje en het hele raam zakte onwaarachtig snel omlaag tot onder de sponning.
Dat gebroken kabeltje weer repareren (eerst de binnenbekleding van de deur verwijderen), waardoor de kabel te kort werd en het raam niet meer helemaal dicht kon, was het eerste klusje van die vakantie. En er zouden er dagelijks nog meerdere volgen.
Vapourlock
Want met een gemiddelde van 110 km/h over de Autobahn rijden (veel harder liep de Seicento niet), leidde zo ongeveer om het uur tot een kokende motor. Zeker toen we de volgende dag na het Meer van Genève aan de klim naar de Grote St. Bernhard moesten beginnen op weg naar Aosta in Noord Italië. Ieder snel stromend bergbeekje was steevast een stopplaats om weer water in te slaan, zodat we goed voorbereid de volgende kokende motor te lijf konden gaan.
Door de hitte en de ijlere lucht kreeg we ook af en toe nog met vapourlock te kampen. Bij vapourlock zitten er één of meer luchtbellen in de benzineleiding waardoor de brandstofpomp geen of te weinig benzine naar de carburateurs kan verpompen. Zodat de motor begint te sputteren. Dan moet je de benzineleiding ontluchten. Eén keer is nog te doen, maar na de derde, vierde keer op één dag begin je toch lichtelijk te balen.
Ook vervelend is het als er soms een bougie los trilt. Wachten tot het motorblok een beetje is afgekoeld; bougie weer in zijn huis vast draaien; maar omdat de schroefdraad van de bougie en die van de cilinderkop niet helemaal goed matchten, trilde hij naar een paar honderd kilometer weer los.
Verder kregen we ’s avond op de nogal donkere weg tussen Aosta en Turijn (de autostrada was er nog niet) te maken met een gebroken V-snaar. Gelukkig was mijn moeder zo vriendelijk geweest om al haar ouwe panty’s en nylonkousen aan mij af te staan. Zodat we met een geïmproviseerde V-snaar weer verder konden op weg naar die grote blauwe plas, die ook bekend staat aan de Middellandse Zee.
Eenmaal aangekomen in Pietra Ligure trok ik een keer iets te hard aan de deurkruk, stond vervolgens met de deurkruk in mijn hand en met het portier nog potdicht. Moest toen via het andere portier naar binnen. Echter die kant stond nogal strak tegen een muur aan geparkeerd. Met wat ijzerdraadjes konden we toen het deurslotje ontgrendelen. Die ijzerdraadjes gingen precies door die kier, die eerder bij de grens ontstaan was na het repareren van dat draaikatrol van het deurraam. Inderdaad: zo hep elk nadeel z’n voordeel!
Lachen
Al deze herinneringen kwamen afgelopen weekend weer boven borrelen, toen ik na jaren die gereedschapstas weer uit de schuur moest opdiepen om mijn golftrolley te repareren.
Met moderne auto’s heb je nou eenmaal niet zo veel malheur als met die ouwe beestjes van pakweg 45 jaar geleden. Gelukkig maar, hoewel al dat gepruts onderweg ook zo z’n charme had. En je bleef lachen, want je was wel mooi op weg naar de Mediterranée, zo blauw, zo blauw. Op weg naar ’il Belpaese’, oftewel ’Bella Italia’, wat wij – potente polderjongens – toen beschouwden als het beloofde land. En dat bleek het ook te zijn….
En het mooie is dat we op de terugweg van Italië naar Nederland geen enkele puntje malheur meer hebben gehad. Kennelijk had de Italiaanse zon onze Fiat 600 ook goed gedaan….